Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij heengegaan zijn, en andere goden gediend en zich voor die gebogen hebben; goden, die hen niet [32]gekend hadden, en geen van welke hun iets [33]medegedeeld had; 32. Gelijk de ware God de zijnen goedgunstiglijk kent en verzorgt, Ps.1:6; 2 Tim.2:19, enz. 33. Dat is, iets goeds had gedaan of kunnen doen. Anders, die Hij (namelijk de HEERE) hunlieden niet toegedeeld had; te weten, om als goden door hen gediend te worden. Vergelijk boven, hfdst.4 vs.19.